Pieken en dalen
Inspanning kost energie. Daarom heeft bewegen gevolgen voor je bloedsuiker. Meet je bloedsuikerspiegel voor, tijdens en na de training. In onderstaand schema van het Diabetesfonds zie je wat je kunt doen per situatie.
Duur en type inspanning | Glucosewaarde voor aanvang | Extra koolhydraten |
30 minuten of minder lichte inspanning | Onder de 5 mmol/l | 10 tot 15 g |
| Boven 5 mmol/l | geen |
30 tot 60 minuten matige inspanning | Onder de 5 mmol/l | 30 tot 45 g |
| Tussen 5 en 10 mmol/l | 15 g |
| Tussen 10 en 16 mmol/l | geen |
1 uur of langer matige inspanning | Onder de 5 mmol/l | 45 g/uur |
| Tussen 5 en 10 mmol/l | 30 - 45 g/uur |
| Tussen 10 en 16 mmol/l | 15 g/uur |
Om in te kunnen spelen op veranderingen in de bloedsuikerspiegel is het van belang dat je deze regelmatig controleert. Begin niet met sporten bij een lage bloedsuiker (kleiner dan 5mmol/l) of te hoge bloedsuiker (groter dan 16mmol/l). Neem snelle suikers mee voor onderweg (zoals sportdrank, druivensuiker/dextrose of gelletjes), zodat je jouw glucoseniveau kunt aanvullen. Elk lichaam reageert anders op inspanning en omdat er soms minder insuline in het lichaam aanwezig is om een hypo te voorkomen, kan het ook gebeuren dat je na het sporten een hyper oploopt. Eindig je training daarom met een cooling-down. Zo gebruik je de nog aanwezige insuline beter en voorkom je hoge pieken en dalen in je bloedsuikerspiegel.
Meer informatie over sporten met diabetes via het Diabetesfonds en de Bas van de Goor Foundation.