Het is donker en mistig. Dwars door Brooklyn loop ik richting de oceaan. Net over de Gil Hodges Memorial Bridge houd ik stil op het strandje van Roxbury. Ik staar in de richting van Manhattan, maar alles is zwart. Ik twijfel. Liefst loop ik een lus, maar het is al laat. Dan maar in tegengestelde richting terug. Soms is dezelfde route terug minstens zo spannend.
De eerste paar kilometer na de brug is nauwelijks bebouwd. Ik zet extra aan, maar krijg het toch koud. Ondanks de mist en duisternis, zie ik vanuit mijn ooghoeken dat ik een kerk passeer en besluit direct te stoppen. Dat doe ik geregeld, kerken zijn vaak open. Even opwarmen, iets drinken misschien.
Ik open de deur en hoor direct live muziek. Gedempt, want het gebouw kent een afgesloten halletje om de kou buiten te houden. Als ik nieuwsgierig de volgende deur openduw, blijf ik verbouwereerd staan. Ik blijk niet in een kerk, maar in een theater te zijn. Zachtjes ga ik op een houten bankje zitten, achterin de zaal. Dampend nog, alsof ik de mist van buiten heb meegenomen. Vóór mij een volle zaal; publiek op rode pluche stoelen. Op het podium een band van zichtbaar door het leven getekende muzikanten. Drums, gitaar, bas. In hun midden een fragiele, licht voorovergebogen zanger die met zijn linkerhand steunt op een dichte vleugel.
Ain’t talkin’, just walkin’
Through this weary world of woe
De zingende dichter pleit, fluisterend en indringend, om te lopen in plaats van praten om het aardse lijden te doorstaan.
Een ingehouden gespeelde gypsy blues. Slepend, donker, onheilspellend. De stem krakend en kwetsbaar, maar messcherp.
Ain’t talkin’, just walkin’
Up the road around the bend
Heart burnin’, still yearnin’
In the last outback, at the world’s end
Zachtjes sluip ik het theater uit, de straat op. De mist is opgetrokken. Ik huiver en loop met Bob Dylan in mijn hoofd de nacht van New York in.
Tekst: Tim Klein Haneveld