Drie observaties van een beginnende hardloper
Gesprek
Terwijl ik liep, startten twee stemmen in mijn hoofd een dialoog. Die ging ongeveer zo: ‘Laten we het over de platworm hebben.’ ‘De platworm?’ ‘Ja, die. De platworm. Ik ben groot bewonderaar van de platworm.’ ‘Serieus? Die doelloze scharrelaar, te stom om voor de duvel te dansen? Die klooit toch maar wat rond over de bodem van de zee? Vergissing van de natuur. Zinloze prutser.’ ‘Nee, luister nou. Zo zit het niet. In de natuur heeft alles betekenis. Zinloosheid dat is een menselijke notie. Zinloosheid, dat is…’ Ik dacht dat hardlopen mijn hoofd leeg zou maken. ‘… dat is voor de denkenden, voor de egobezitters voor wie zin en onzin van elkaar scheiden een levensvullende opgave kan zijn. Totaal onzinnig concept voor de platworm.’ ‘Je punt?’ ‘Ik vroeg me af hoe vleesgeworden egoloosheid eruit zou zien.’ ‘Moeder Teresa. De Dalai Lama. Donald Trump.’ ‘Kappen nou. Kijk, als solitaire loper lever je je ego in. Je scoort niet met een achteloos wippertje, je slaat geen ace, je knalt geen honkbal het stadion uit, kortom, je oogst geen applaus tijdens al die eenzame kilometers. Je bent een anoniem voortploeterend decorstukje in polder of bos of strand. En aan niet-lopers krijg je niet uitgelegd wat je in godsnaam aan het doen bent.’ ‘Dus? Enter de platworm?’ ‘Nee. Of ja, eigenlijk. Die is wat hij is. Bescheiden, kalm. Eet en plant zich voort. Is niet zelfbewust. Hij zou een gereïncarneerde Boeddha kunnen zijn. Ontsnapt aan het ego.’ ‘Net als hardlopers, bedoel je? Vergezocht. Die medailles bij jou aan de muur hangen daar toch om gezien te worden? Allemaal ego.’
Hier stopte het gesprek en gedurende de kilometers die volgden zwegen de stemmen. Ik nam alleen nog de omgeving waar, de poldersloten, de kringen op het water, een omhoog cirkelende buizerd, het stadsgezoem in de verte, het geluid van mijn stappen. Ik kan me niet herinneren nog een gedachte gehad te hebben.
Ontmoeting
Het is zo stil in het bos dat ik hem hoor aankomen. Achter me, een zacht aanzwellend suizen. Dan schiet hij als een geest voorbij, op nauwelijks vier meter. Een havik. Hij kantelt in een flits een kwartslag, om dan tussen twee bomen door te verdwijnen. Twee seconden, langer duurde het niet. Ik sta stil en staar naar het schaduwrijk waarin de vogel oploste. In dit gedeelte van het bos staan de bomen zo dicht op elkaar dat zelfs op een wolkeloze zomerdag de zon niet verder komt dan verspreide lichtvlekken op het mos, dat oplicht in alle schakeringen bruin, groen, geel of roestrood. Voor de hoeveelste keer ben ik hier in Zweden? Ik ben de tel kwijt, ik kom hier al vanaf mijn elfde. Maar dit pad heb ik nog nooit belopen. En al helemaal niet op hardloopschoenen. Die draag ik nog maar kort. Het pad is een meanderend spoor langs naaldbomen en berken en met mos begroeide rotspartijen, stijgend en dalend, nauwelijks veertig centimeter breed en met zaagsel bestrooid, wat het lopen een aangenaam zachte sensatie geeft. Wie heeft dit pad aangelegd, wiens idee was het? Een loopgek, een lid van de dorpsraad, een overactieve wethouder recreatie? Zonder de liters zweet die hier vergoten zijn zou je hier onmogelijk kunnen lopen. Dankjulliewel, lieve anonieme padmakers.
Als ik, bijkomend van mijn verwondering over de geestverschijning van de havik, mijn weg vervolg lijkt het alsof het bos veranderd is. Alles leeft, ademt en beweegt. Honderden paren verborgen ogen, oren en voelsprieten zien, horen en voelen mij voorbijkomen. Ik ben omringd door bomen, varens, mossen, paddenstoelen, stenen, insecten, reptielen, zoogdieren en vogels. In de verte schittert het meertje dat het halverwegepunt aanduidt door de bomen. Tienduizenden van deze bosdiamantjes werpen hun schittering door het naaldhout van Noord-Europa.
Wanneer nadert een bloedsnelle roofvogel je zo dicht dat je hem praktisch had kunnen aanraken? Dat hij je wakker schudt, ja jij, in jezelf gekeerd loopmens? Laatst, lopend op een ander, breder pad stuitte ik op een vogel die ik niet eerder zag. Ik schrok van hem, zo groot wasie. Een reusachtige zwarte turbokip die met luide vleugelslagen beledigt het bos indook. Sjonge, wat maak jij een bak herrie, beest. Geen natuurlijke vijanden zeker? Hoogstens de lynx. Maar daarvoor moet je wat noordelijker zijn. Wolven zitten hier wel en er wordt wel eens een beer gespot. Het was een korhoen, leer ik later uit mijn vogelgids. Dankzij het loterijencircus is in Nederland je kans onmetelijk rijk te worden inmiddels groter dan een korhoen tegen het lijf te lopen. In Zweden doen ze het nog goed. Ruimte zat.
Het meertje achterlatend doorkruis ik een open plek met een stief kuitenbijtertje aan het eind. Zestig meter steil omhoog. Op de top vormen twee tot de stratosfeer reikende kaarsrechte stammen de poort, die je toegang verschaft tot een bloedlinke afdaling over de keien daarachter. Op je muil gaan is nooit een optie en hier al helemaal niet, als je dan iets hoort kraken is het beslist geen dorre tak. Na de afdaling volg ik een steentjespad van enkele kilometers en duik dan het bos weer in. Heerlijk ritme, heerlijke frisheid, heerlijk mijn zachte passen op het pad.
Loper
Waarom zo laat begonnen? Ik had al tientallen jaren kunnen lopen. Of nee: loper kunnen zijn. Want zo voelt het. Tijdens het lopen, en ervoor en erna. ‘Wat voor sport doe je?’ ‘Ik ben loper.’ Geen spijt hebben, jongen. Heeft helemaal geen zin. Je gaat toch niet, terugkijkend naar alles wat je níet gedaan hebt, door al die schoonheid hollen? Zal ik het asfalt vergeten en alleen nog door de natuur lopen? Dat marathonplan gewoon laten gaan? Tegen wie ga je lopen? Tegen jezelf? Of tegen die veertigduizend anderen? Origineel zeg. Tegen de tijd dan? Waarom zou je tégen iets of iemand lopen? Waar komt die bewijsdrift vandaan? Ren je dan niet de essentie voorbij?
Neem Bernd Heinrich, gedragsbioloog, contemplatief ultraloper en schrijver, die loopt ook in weer en wind door het woud rond zijn blokhut in Maine, waar hij zich met regelmaat terugtrekt om er zonder stromend water of elektriciteit te leven als een asceet. Hoort hij een piepje uit een struik, dan zal hij je vertellen welke vogel dat was. Ziet hij een afdruk in de sneeuw, dan weet hij welk dier daar zojuist passeerde. Maar hij was ook wedstrijdloper. En niet zo zuinig ook. Die competitiedrang zal hem zeker voortgestuwd hebben in zijn wetenschappelijke carrière. In Why We Run laat hij naast de bioloog ook de filosoof in zichzelf aan het woord: ‘There is nothing quite so gentle, deep and irrational as our running – and nothing quite so savage, and so wild.’
Er staat op YouTube een korte documentaire waarin we Heinrich, pezig en sterk, behendig naar de top van een naaldboom zien klimmen om vanuit vogelperspectief over zijn geliefde woud uit te kijken. Het is een essentieel moment, dat iets van Heinrichs ziel onthult. Ja, deze man loopt, al een leven lang. Maar daar, daarboven in die boom, verandert de beroemde wetenschapper in een jongetje. En in dat jongetje leeft een ander, misschien nog dieper verlangen. Eigenlijk wil Bernd gewoon een vogel zijn.
Tekst: Ulbo de Sitter